Omschrijving
Het laden van de auto wordt bewaakt door middel van tweewegcommunicatie tussen de auto en het regelkastje. Als de kabel met de stroombron wordt verbonden, wordt een zelftestende diagnostiek uitgevoerd die ervoor zorgt dat de kabel correct is aangesloten en klaar is om de auto van stroom te voorzien. Het laden vindt plaats via een laadkabel van type Mode 2 of Mode 3. De controle- en veiligheidsfuncties zijn voor beide gelijk, maar de positie van het regelkastje en de vormgeving van de kabel verschillen.
Een laadkabel met een lengte van 7 meter kan worden gebruikt in situaties waarbij u de auto niet in de buurt van een laadpunt kunt parkeren.
Laden met Mode 2. Het regelkastje is in de laadkabel geïntegreerd en wordt in een normaal stopcontact gestoken.
Laden met Mode 3. Het regelkastje is vast geïnstalleerd in een laadstation dat op het elektriciteitsnet is aangesloten. De laadkabel heeft dan geen logica nodig om het laden aan te sturen, maar heeft een speciale connector (Type 2) voor aansluiting op het regelkastje.